Bejaarde katten
Vanaf een jaar of 14 kunnen we katten bejaard gaan noemen. Gemiddeld worden katten zo’n 15 jaar, maar er zijn steeds meer die wel 19 of 20 jaar oud worden.
Veel kwaaltjes die langzaam tot uiting zijn gekomen in hun seniorenjaren kunnen nu erger zijn geworden. Nierproblemen komen bijvoorbeeld heel veel voor bij bejaarde katten, dus goed drinken blijft ook nu het devies.
Wat ook steeds minder wordt is hun eigen vermogen om de lichaamstemperatuur goed op peil te houden. Daarom is het voor bejaarde katten extra belangrijk dat ze warme rust- en slaapplekjes hebben. Mandjes in de zon in de vensterbank, bij de kachel of de verwarming en lekkere warme dekentjes zijn allemaal middelen om bejaarde katten nog fijn te laten genieten van hun oude dag.
Zorg dat ze slaapplekken hebben waar ze makkelijk toegang toe hebben: hun gewrichten zijn hoogstwaarschijnlijk stijver en pijnlijker geworden waardoor ze niet zo goed meer kunnen springen en klimmen als vroeger. Zorg ook dat ze makkelijk bij en in de kattenbak kunnen: een te hoge instaprand kan er wel eens voor zorgen dat ze niet meer zo goed op de bak kunnen.
Verder kunnen bejaarde katten, net als mensen, last krijgen van dementie. Wat je dan soms ziet is dat deze katten af en toe gedesoriënteerd raken. Ze lijken ineens ‘de weg kwijt te zijn’. Ook kunnen ze ineens veel meer en luider gaan miauwen of gaan dwalen door het huis. Vaak helpt het om hen dan even gerust te stellen door zachtjes en vriendelijk wat aandacht te geven.
Ook kunnen bejaarde katten stukken slechter gaan horen en ruiken. Door hun voer een beetje op te warmen komt de geur sterker vrij en zullen ze soms wat beter gaan eten. Want als een kat zijn eten niet goed (meer kan) ruiken zal hij ook veel minder geneigd zijn om het op te eten.