Concurreren of samenwerken?

2 april 2016

Deze blog is een vervolg op de vorige. Die eindigde met mijn onvermogen om om te gaan met de overweldigende reacties die ik kreeg nadat ik destijds op tv was geweest

Ik besloot alles stil te leggen en te wachten tot de storm was overgewaaid. Ik raakte ervan overtuigd dat er meer mensen waren die in dit ‘gat in de markt’ zouden gaan springen, wat inderdaad gebeurde. En daar was ik in eerste instantie heel erg blij mee. Want hoe meer mensen zich zouden gaan verdiepen in kattengedrag, hoe meer katten er geholpen zouden kunnen worden. Uiteindelijk hebben we allemaal hetzelfde doel voor ogen; dieren helpen.

In de loop der jaren heb ik ze allemaal zien groeien. Er kwamen opleidingen op het gebied van kattengedrag die steeds beter werden en ik werd niet meer uitgelachen als ik vertelde wat voor werk ik deed naast mijn reguliere baan (want het meeste deed ik gewoon gratis vanuit een idealistisch maar achteraf gezien behoorlijk naïef standpunt).

Inmiddels heb ik mijn draai gevonden en heb ik een kleine praktijk waarvoor ik weinig reclame maak. Het enige wat ik doe zijn wat visitekaartjes en folders achterlaten bij enkele dierenartsenpraktijken in deze regio. Op verzoek begeleid ik mensen die gedragsproblemen ervaren bij hun katten, daarnaast ben ik enkele jaren geleden gestart als ambulante kattenoppas in en rondom mijn woonplaats. Hiermee verdien ik precies genoeg om het noodzakelijke bij te kunnen dragen aan de hypotheek en de dagelijkse boodschappen en meer heb ik niet nodig.

Er is echter 1 ding waar ik me aan begin te storen, en dat is een bepaalde mentaliteit die er onder sommige diergedragstherapeuten begint te ontstaan. Omdat de Nederlandse markt relatief klein is en er mensen zijn die met kattengedragstherapie in hun hoofdinkomen willen voorzien, komt onherroepelijk het aspect ‘geld’ om de hoek kijken. En daar begint de concurrentieslag, met alle gevolgen van dien. Er wordt met haviksogen gekeken naar wat anderen doen en er wordt flink tegen elkaar op gebokst. Mensen zijn bang dat hun ideeën worden gestolen, waardoor men op zijn of haar eigen eiland blijft zitten en probeert het wiel telkens opnieuw uit te vinden. Er worden negatieve uitlatingen gedaan over concurrenten zonder dat men elkaar ooit gesproken heeft. Hierbij gaat het dan inmiddels vaak niet eens meer over de inhoud van het vak, maar over de persoonlijkheden van de mensen die dit vak uitoefenen. Ik zie ons als concullega’s, maar ben er inmiddels achter dat dit een bijzonder naïeve gedachte is gebleken.

Er is groepsvorming ontstaan waarbij het niet meer lijkt te gaan over wie welke kennis in huis heeft, maar over wie wie kent. Exclusieve clubjes en keurmerken worden opgericht waarbij ‘slagers hun eigen vlees keuren’ (een nogal wrange vergelijking in dit verband, maar ik weet even geen betere uitdrukking die de lading dekt) en er wordt steeds meer met modder naar elkaar gegooid. Hier word ik oprecht verdrietig van, omdat het de aandacht verlegt naar status, geld en aanzien, terwijl ik denk dat je zoveel meer kunt bereiken als iedereen de focus zou verleggen naar dat waar het in essentie allemaal mee begonnen is. Het oprechte streven naar minder dierenleed. Als we dat allemaal als uitgangspunt zouden nemen en niet zo bang zouden zijn voor de concurrentie zouden we samen veel meer kunnen bereiken door onze kennis te bundelen en ideeën te delen.

Het allermooist zou het zijn als er een echt onafhankelijk keurmerk zou komen, met daarbij een soort ‘tuchtcollege’ voor diergedragstherapeuten zodat de rotte appels er op die manier uit zouden kunnen worden gefilterd. Alleen is dit in Nederland helaas niet mogelijk zonder belangenverstrengeling, omdat het wereldje van dierprofessionals hier te klein is.

Het laatste nieuws wat me ter ore is gekomen is dat opleidingen onderling elkaar soms fel beconcurreren, en dit gaat niet altijd op een fatsoenlijke manier. Ik kan een praktijkvoorbeeld geven dat dicht bij mezelf ligt.

Ik heb vorig jaar besloten om nascholing te volgen. Mijn theoretische kennis is bijzonder groot, en ik wilde juist graag wat meer praktijkgerichte kennis opdoen die ook goed toepasbaar is in dierenopvangcentra. Voor mijn werk kom ik veel bij particulieren thuis, maar tegelijkertijd kom ik ook in dierenopvangcentra waarbij katten in groepen worden gehuisvest en verzorgd worden door verschillende mensen. Om ook deze dieren zo goed mogelijk te kunnen helpen zul je een heel ander behandelplan op moeten kunnen stellen dan die voor een particuliere eigenaar.  Het moet iets praktisch zijn waar alle medewerkers mee aan de slag kunnen en waarbij rekening gehouden wordt met de mogelijkheden en beperkingen die er op een opvangcentrum zijn.

De nascholing die ik volgde is erg praktijkgericht en er zijn lesdagen die je volledig doorbrengt in een dierencentrum, waarbij je aan de slag gaat met asieldieren. Dit gegeven sprak me enorm aan, omdat ik nogal uitgebreid in mijn verslaglegging kan zijn en dit voor dierenasiels dus lang niet altijd werkbaar is. Het moet daar korter en bondiger en goed werkbaar voor allerlei medewerkers zijn. Daarom koos ik voor een opleiding die dit biedt. Er werd minder diep op de theorie ingegaan dan elders, maar voor mij persoonlijk was juist die praktische, praktijkgerichte aanpak een welkome aanvulling op mijn theoretische kennis.

Wat een domper was het dan ook toen ik onlangs hoorde dat er inmiddels ook al flink wordt afgegeven op deze opleiding. Het zou ‘maar MBO-niveau’ zijn en de lessen zouden gegeven worden door ‘mensen die niet weten waar ze het over hebben’. Let wel: dit werd gezegd door een woordvoerder van een concurrerende opleiding tegen een student die zich aan het oriënteren was tussen de verschillende opleidingen! Toen ik dit hoorde merkte ik dat ik voor het eerst cynisch werd over mijn concullega’s. En daarmee ging er direct een alarmbel af in mijn hoofd, want als ik niet uitkijk ga ik er zelf straks nog in mee en word ik ook zo. En dat wil ik voorkomen.

Het is fijn om sparringpartners te hebben die met een frisse blik kijken en er soms een andere mening op na houden dan jij zelf, daar kun je alleen maar van leren. En er zitten meer voordelen aan samenwerken: als de een tijdelijk uitvalt door bijvoorbeeld ziekte, kan de ander even bijspringen. En soms weet je dat bepaalde eigenschappen en kwaliteiten van een collega beter aansluiten bij een bepaalde cliënt, waardoor je nog meer maatwerk kunt leveren door iemand door te verwijzen. En ja, dat gaat in zo’n geval ten koste van de inkomsten die jij gehad zou kunnen hebben. Maar het gaat er in de kern om dat het dier zo goed mogelijk geholpen wordt, dat hoort mijns inziens altijd het uitgangspunt te zijn.