Is het nodig om een kat te wassen?

Of het raadzaam is een kat al dan niet te wassen is afhankelijk van veel factoren. De lengte en dikte van de vacht, het ras, de conditie van de huid, socialisatie en de leeftijd en gezondheid van het dier spelen allemaal een rol. Er zijn katten die nooit gewassen hoeven te worden, maar sommige vachten worden erg vet en dan kan een bad soms raadzaam zijn.

Het wassen en drogen is een vrij tijdrovend proces dat voor sommige katten heel stressvol kan zijn. Na het wassen met een speciale kattenshampoo wordt de vacht immers helemaal droog geföhnd en tegelijkertijd gekamd, ook op de buik. Dit is belangrijk want wanneer de vacht ook maar enigszins vochtig blijft is de kans op klitten op die plaatsen erg groot.

Een kat die van jongs af aan gewend is om af en toe  gewassen te worden en dit goed tolereert zal een bad als stukken minder spannend ervaren dan een kat die dit niet gewend is. Het welzijn van de kat, zowel lichamelijk als mentaal, staat altijd voorop. In bad gaan mag natuurlijk nooit een traumatiserende gebeurtenis zijn voor een dier. Daarom zit een was- en droogbeurt bij mij niet standaard inbegrepen bij een trimsessie. Ook gebruik ik in principe geen waskooi. We overleggen dus altijd eerst of wassen inderdaad nodig is en wat er haalbaar is voor het dier.

Bij katten waarvan al bekend is dat ze volledig in paniek raken wanneer ze in bad moeten kan het een goed idee zijn om samen te kijken naar alternatieven. Er bestaan bijvoorbeeld producten die de vacht reinigen zonder hierbij water te hoeven gebruiken. Ook kan er in sommige gevallen een trainingsplan worden opgesteld waarbij de kat stap voor stap langzaam leert wennen aan het gevoel van water op de huid en het geluid van de föhn.

Wel of niet ontwollen

Niet alle kattentrimmers werken op dezelfde manier. In Nederland zijn er grofweg twee stromingen te onderscheiden. De ene richt zich op het verzorgen van de vacht zonder hierbij de onderwol weg te halen, de andere stroming haalt juist wel de onderwol weg (dit heet ‘ontwollen’, ook wel ‘plukken’ of ‘uitdunnen’ genoemd.) Voor beide technieken valt iets te zeggen, afhankelijk van de individuele vacht van de kat.

Voordelen

Wanneer een kat een hele dikke ondervacht heeft kan het lastig zijn om de kam/borstel tijdens de dagelijkse verzorging diep door de vacht te laten gaan. Wanneer de kam op de oppervlakte blijft zie je dat de bovenste haren (ook wel ‘dekharen’ genoemd) er vaak mooi uit zien, maar dat er onder deze haren een laag donshaar (de onderwol) zit die op den duur op de huid vast gaat zitten. Dit komt omdat deze pluizige haartjes in de klit gaan draaien. Wanneer deze klitten niet direct verwijderd worden gaan deze op den duur vervilten. Er ontstaat als het ware een plakje vilt dat aan de onderliggende huid gaat trekken wanneer de kat zich beweegt.

Je kunt je voorstellen dat dit erg pijnlijk voor katten is. Als er zich eenmaal een flinke klit heeft gevormd zie je dan ook dat de kat hierop gaat reageren door minder of anders te gaan bewegen in een poging de pijn van het trekken van de huid te vermijden. Zelfs aaien kan pijn gaan doen. Soms worden katten op den duur agressief omdat het trekken van de huid enorm irriteert. Wanneer er zich eenmaal vilt heeft gevormd is het volledig scheren van de vacht soms nog de enige optie om het dier te kunnen helpen.

Om er voor te zorgen dat de kat voor de eigenaar goed ‘kambaar’ blijft kan regelmatig ontwollen (gemiddeld 3 a 4 keer per jaar) enorm helpen. De vacht blijft dan mooi lang, maar is dusdanig uitgedund dat de eigenaar er zelf goed met een kam tot op de huid door kan kammen. Het dagelijkse onderhoud van de vacht wordt hierdoor een stuk eenvoudiger en de kans op klitvorming wordt stukken kleiner.

Nadelen

Door te ontwollen trekt de trimmer niet alleen de losse onderwol uit de vacht maar wordt er ook wat pluishaar verwijderd dat nog vast zat aan de huid. Onder een microscoop kun je zien dat er zich na het ontwollen ook beschadigde haren in de vacht bevinden. Omdat deze beschadigde haren kleine ‘haakjes’ kunnen hebben is de kans op nieuwe klitvorming groter.

Ontwollen kan de natuurlijke groeicyclus van de vacht dus verstoren, waardoor er zich sneller nieuwe onderwol gaat vormen. Deze wol kan sneller dan voorheen gaan klitten, met name in de wintermaanden wanneer de atmosfeer in huis droger is.

Een ander nadeel van ontwollen is dat het voor sommige katten een akelig gevoel kan zijn wanneer er stevig door de ondervacht wordt gekamd. Met name katten die niet goed zijn gesocialiseerd of katten die het niet gewend zijn om te genieten van regelmatig kammen en borstelen kunnen angstig worden wanneer de vacht wordt ontwold. Deze angst kan zelfs omslaan in agressie wanneer de kat eenmaal op de trimtafel staat. In dat geval is het belangrijk dat er in kleine stapjes wordt getrimd met beloningen tussendoor om het dier te laten wennen aan deze behandeling.

Vachtstructuren

Door niet te ontwollen wordt de vacht die de kat van nature heeft dus intact gelaten. Dit heeft in sommige gevallen en bij bepaalde rassen dan ook de voorkeur.

De langharige vachten van bijna alle raskatten zijn echter door toedoen van mensen zo gefokt. Ook komen er veel kruisingen voor waarbij er in de bloedlijn verschillende vachttypes door elkaar lopen. Het is daarom de vraag in hoeverre er nog sprake is van een ‘natuurlijke’ (als ‘in het wild’) vacht bij langharige katten.

Elke kat is uniek en heeft zijn of haar unieke vacht. Net als bij mensen heeft de één een dikke bos haar en de ander juist dun, slap haar. Ook heeft de kleur van de haren invloed op de dikte en kracht van het haar. Daarom is het belangrijk om bij elke kat individueel te bekijken om te bepalen welke vorm van vachtonderhoud het beste bij die kat past. Op die manier wordt er maatwerk geleverd en kan elke kat worden verzorgd op de manier die het beste bij hem of haar past.

‘Even een korte vraag’

Meer dan de helft van de keren dat iemand contact met me opneemt begint het gesprek met de bovenstaande zin. Een korte vraag houdt echter niet automatisch in dat het antwoord ook kort is. Dat is alleen het geval wanneer het een ongecompliceerde vraag betreft. Zoals: ‘hoe vaak moet een kat gemiddeld per dag eten?’ (liefst minimaal 5 maaltijden per dag).

Er zijn veel korte vragen die niet simpel te beantwoorden zijn. De meest voorkomende korte vraag die ik krijg is: ‘mijn kat is agressief, wat kan ik hieraan doen?’. Meestal blijkt dan uit het vervolg van het gesprek dat het hier om een vorm van agressie gaat die al sinds langere tijd bestaat (maanden tot jaren) en waarbij de aanvallen steeds verder in intensiteit zijn toegenomen. Als dit het geval is moet ik echt adviseren dat er een huisbezoek gaat plaatsvinden, zodat er een duidelijker beeld kan worden gevormd van de kat en diens omgeving. Voor sommige mensen is dit echter een stap te ver. Zij willen alleen losse tips.

Losse tips kunnen bij onzindelijkheid of krabben op ongewenste plekken vaak nog wel gegeven worden. Maar bij agressie kunnen deze alleen gegeven worden wanneer het heel duidelijk is waardoor de agressie is ontstaan. Voorbeelden zijn:

– Er is een nieuwe kat bij gekomen en het klikt niet (mogelijke oplossing: herintroductie)

– Er is een kitten bij een bejaarde kat gezet (mogelijke oplossing: een kitten erbij of het kitten zsm herplaatsen bij leeftijdgenoten)

– 2 vriendjes zijn ineens gaan vechten nadat er een vreemde kat door het raam is gezien (mogelijke oplossing : folie op het raam en een herintroductie)

– Een kat alleen die heel plotseling vreemd gedrag laat zien (zsm naar de dierenarts!)

Vaak is er vanuit de eigenaar gezien echter geen duidelijke aanleiding voor de agressieve aanvallen. Dan is het gedrag lang geleden begonnen met iets kleins, waarna het steeds verder is toegenomen totdat het uiteindelijk is geëscaleerd.

Ik maak weleens de vergelijking met mensen. Wanneer iemand een psycholoog belt met de vraag: ‘mijn partner/kind is agressief, wat kan ik hieraan doen?’ dan begrijpt iedereen dat de psycholoog de beller vraagt om een afspraak te maken. Het zou heel vreemd en onprofessioneel zijn als deze aan de telefoon zou zeggen: ‘Oh, agressief gedrag? Daar weet ik wel wat op, heeft u pen en papier bij de hand? Hier volgen losse tips.’

Aan agressief gedrag valt meestal goed iets te doen. Alleen is de oplossing niet snel en simpel. Er zal eerst uitgezocht moeten worden wat de oorzaak en aanleiding is tot dat gedrag, waarna een op maat gemaakt behandelplan kan worden opgesteld dat past bij die specifieke situatie (elke eigenaar-dier combinatie is uniek). Daarna wordt de eigenaar aan het werk gezet. De kans van slagen is het grootst bij een eigenaar die oprecht betrokken is bij het welzijn van het dier en er ook veel tijd en moeite in wil steken om de onderlinge band te verbeteren. Als dat laatste niet het geval is (‘daar heb ik helemaal geen tijd voor, ik heb ook nog een drukke baan, gezin, etc. ‘) wordt het dier het kind van de rekening. In de realiteit volgt dan uiteindelijk herplaatsing of euthanasie.

‘Als jij het niet oplost laat ik de kat euthanaseren’

Na meer dan 20 jaar gewerkt te hebben als gedragstherapeut voor katten heb ik besloten om een bepaalde categorie eigenaren niet meer te helpen. Omdat deze eigenaren me vanwege hun instelling en voorwaarden in een dusdanige positie manoeuvreren dat ik er zelf aan onderdoor dreig te gaan als ik nu niet ingrijp.

De instelling van deze mensen lijkt in eerste instantie heel nobel. Ze zeggen dat ze geen afstand willen doen van hun huisdier omdat ze zich voor hebben genomen om de rest van hun leven voor dat dier te zorgen. Tot zover een prima uitgangspunt, een dier is geen wegwerpartikel waar je zomaar afstand van doet. Maar wat gebeurt er als deze eigenaar het advies krijgt om het dier te herplaatsen omdat deze diep ongelukkig is bij deze eigenaar? En de eigenaar niet in staat is om te voldoen aan de behoeften van dat dier?

Natuurlijk is het doel van gedragstherapie in eerste instantie altijd om beide partijen weer gelukkig te maken en de bestaande problemen op te lossen zodat het dier thuis kan blijven wonen. Dit is echter niet altijd haalbaar, hoe graag alle betrokken mensen dit ook willen.

De redenen hiervoor kunnen heel divers zijn: er is geen geld, er is wel geld maar het kost te veel moeite, de woning is te klein voor het aantal katten dat er woont waardoor er 1 kat in de groep is die lichamelijk ziek wordt door de chronische stress waaraan het diertje dagelijks bloot staat, etc.

Herplaatsing is geen advies dat graag gegeven en/of gekregen wordt, maar soms is dat wel de eerlijkste oplossing voor een dier. Omdat het de enige kans is die het heeft om weer een fijn leven te kunnen krijgen. Gedragsproblemen zijn vaak omgevings-gebonden. En in die omgeving speelt de eigenaar een enorme grote rol. Welke verwachtingen heeft deze van de kat? Past het karakter van de kat waar het om gaat wel bij deze verwachtingen? Is de eigenaar in staat/bereid om ook naar het eigen gedrag te kijken, in plaats van ‘de schuld’ volledig bij het dier te leggen?

Deze factoren spelen allemaal een enorm grote rol wanneer het gaat om gedragstherapie bij dieren. De kans op slagen van een therapietraject staat of valt bij de eigenaar. Het is essentieel dat de eigenaar in staat is tot zelfreflectie en waar nodig bereid is om te kijken naar de rol die hij of zij zelf speelt in de oorzaak en instandhouding van het gedragsprobleem van het dier.

Echter, de mens wil geen gezichtsverlies lijden. Sommigen ervaren afstand doen van hun huisdier als ‘falen’. Die gevoelens zijn heel menselijk en ik heb er begrip voor. Tot op het moment dat deze eigenaren tegen mij zeggen: ‘dan heb ik liever dat mijn dier dood gemaakt word’.

De eerste keer dat dit tegen me gezegd werd was het alsof ik een stomp in mijn maag kreeg. Ik kan me niet voorstellen dat iemand beweert zielsveel van een dier te houden, maar tegelijkertijd tegen me zegt: ‘als ik het niet kan oplossen kan niemand het, daarom wil ik dat het dier wordt gedood’.

In mijn naïviteit dacht ik in eerste instantie nog dat dit helemaal niet mag. Dat geen dierenarts hierin mee zou gaan omdat het duidelijk was dat de kat alleen uit dat specifieke huishouden gehaald moest worden om de problemen op te lossen. Maar daar vergiste ik me in. Een voorbeeld:

Ik heb samen met een dierenarts bij mensen thuis gezeten met de afstandsverklaring in onze handen. De eigenaren wilden de kat niet meer, want deze had de man deze huizes gekrabt. Waarom was hen een raadsel en bij doorvragen bleek dat ze dit ook niet wilden weten want ze hadden zelf al een oplossing bedacht: de kat moest weg. Ik deed ter plekke een aantal tests met de kat om te kijken hoe hij reageerde op verschillende stimuli. Ook de dierenarts onderzocht de kat ter plekke. We kwamen beide tot de conclusie dat we deze kat absoluut nog een tweede kans wilden geven omdat het dier op dat moment alleen heel rustig, vriendelijk gedrag liet zien. We stelden voor dat we hem mee zouden nemen om in de weken die volgden een grondige gedragsanalyse te maken en hem lichamelijk verder te onderzoeken om uit te sluiten dat er medisch niks mis zou zijn. Dit wilden de eigenaren niet.

Toen we vroegen wat ze dan wel wilden zeiden ze opnieuw dat de kat ‘weg moest’. We legden uit dat we de kat kostenloos mee konden nemen en dat ze hiervoor alleen een afstandsverklaring hoefden te tekenen (waartoe we wettelijk verplicht zijn, we mogen niet zomaar een kat meenemen want zonder afstandsverklaring blijft deze wettelijk gezien eigendom van de huidige eigenaar). Dat weigerden ze.

‘Ik wil niet dat hij naar andere mensen toe gaat’, zei de eigenaresse. Waarom niet, vroegen we. ‘Omdat andere mensen hem niet kennen en hij altijd onze kat is geweest. We hebben hem een goed leven gegeven en ik ben niet iemand die afstand doet van een dier’.

Maar wat wilt u dan? U zei toch dat u wilde dat de kat weg gaat?

‘Ja dat klopt, maar ik wil dan dat hij wordt geëuthanaseerd’.

Ik wist niet wat ik hoorde. Mijn maag draaide om terwijl ik naar de kat keek die lag te spelen met een speeltje dat ik mee had genomen.

De dierenarts die bij me was weigerde om deze kat te euthanaseren zonder verder onderzoek te mogen doen.

‘Soms krijgen katten ineens een kronkel in hun kop. We denken dat deze dat ook heeft. En dan zijn ze niet meer te vertrouwen’, zei de mevrouw. ‘Dn zoeken we wel een andere dierenarts die hem wel wil laten inslapen’.

Ondanks dat we nog een half uur hebben geprobeerd om de kat mee te mogen nemen, lukte het ons niet om haar van deze gedachte af te brengen. Met lood in onze schoenen en doodsbang voor de gevolgen voor dit diertje vertrokken we.

Later dezelfde dag zagen we op de Facebookpagina van de eigenaren het volgende berichtje:

‘Hier een mooie foto van onze prachtige, lieve kater. Hij was nog maar 6 jaar oud maar met pijn in ons hart moesten we hem laten gaan omdat er iets in zijn kop niet goed was. Vandaag hebben we hem helaas moeten laten inslapen. Rust zacht lieverd.’

Het was ze gelukt om afstand te doen zonder gezichtsverlies te lijden.

 

Bestaat de ideale krabpaal?

Krabben is voor katten natuurlijk gedrag dat hen helpt om zich veilig te voelen in hun omgeving. Daarom is het belangrijk dat elke kat de mogelijkheid heeft om krabgedrag te vertonen. Recent onderzoek (https://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/26179574 ) laat zien waar de ideale krabpaal voor katten aan zou moeten voldoen.

Het bleek dat katten het liefst krabben aan sisal touw (dat om de meeste krabpalen gewikkeld is), mits de krabpaal minimaal 1 meter hoog is. Krabmeubilair zou idealiter 2 of meer verdiepingen horen te hebben (hoge uitkijkplaatsen geven katten een groter gevoel van veiligheid). De krabpaal moet wel stevig vast staan; loshangende krabplanken werden het minst gebruikt. Hoe meer geschikte krabpalen er in huis werden geplaatst, hoe kleiner de kans werd op krabben op ongewenste plekken.

Hoewel oudere katten (vanaf 10 jaar) in de loop der jaren minder krabgedrag op ongewenste plaatsen lieten zien, bleken zij wel vaker aan vloerbedekking te gaan krabben. Men vermoedt dat dit komt omdat zij vaker last hebben van hun gewrichten, waardoor het voor hun lijf minder pijnlijk is wanneer ze aan horizontale oppervlakten kunnen krabben.

Opvallend was dat katten die gestraft werden voor krabgedrag juist vaker gingen krabben op ongewenste plaatsen: straffen werkte averechts. Wanneer de katten echter beloond werden (iets lekkers geven, prijzen met stem, et.) voor het krabben aan de juiste plekken nam het krabben op ongewenste plaatsen enorm af.

Prisoners of compassion

Onlangs las ik onderstaande column die geschreven is door Annemarie de Vries-Postma. Soms is het alleen al heel erg fijn om te weten dat het niet raar of zwak is om zoveel pijn te voelen als je geconfronteerd wordt met dierenleed. En dat er zelfs een term voor bestaat.

Prisoners of compassion

De afgelopen weken heb ik enorm veel in de auto gezeten voor lezingen en afspraken. Van Friesland, Roermond, Maastricht tot Rotterdam en Zwolle. Ik heb weer vele snelwegen – en dus helaas ook weer de vele veetransporten – gezien.

Het doet me pijn om te zien, telkens weer. De kalfjes en de varkentjes, de -als oud vuil bijeen gepropte- kippen; nietsvermoedend, in kille wagens over onbekende wegen hun moord tegemoet. Na een veel te kort, triest leven.

Het is geen keuze van mij om dit te zien. Het is telkens weer een overval. Dit leed dendert, onverwacht en ongevraagd mijn realiteit binnen en tast mijn levensvreugde aan. Dit hebben uiteraard meer mensen. En daar is een term voor: “prisoners of compassion”. Zij die wel compassie hebben met andere levende wezens, zijn gedwongen machteloos toe te kijken bij het leed dat andere mensen dieren berokkenen. Zij zijn gevangen in hun mededogen.

Ik heb het hier nu niet over het leed dat dieren door mensen wordt aangedaan, maar over het leed dat compassievolle ménsen hiermee wordt aangedaan. Deze realiteit wordt mij opgedrongen door de keuzes van anderen. En daar krijg ik steeds meer moeite mee. Kijk, dieren hebben (nog) geen rechten in deze wereld (wat al onrechtvaardig genoeg is); maar hoe zit het met óns? Waarom worden de gevoelens van godsdienstige mensen wel serieus genomen, of de gevoelens van mensen die anno 2016 nog steeds ritueel geslacht vlees menen te moeten eten? Maar ónze gevoelens niet?

Dit vroeg wetenschapper en schrijver Roos Vonk zich ook af. Daarom startte ze de groep Animal People Alliance (www.animalpeoplealliance.nl). “Want”, zo schrijft ze terecht, “door internet en sociale media zien we steeds vaker hoeveel ellende dieren ondergaan door de mens. En wij, mensen die dit aan het hart gaat, staan telkens weer voor een dilemma. Enerzijds willen we ons ervan afsluiten omdat het pijn doet, anderzijds vinden we dat het niet genegeerd mag worden omdat er dan niets verandert. Het zijn maar dieren” zeggen mensen dan vaak. Maar zelfs al zijn het “maar” dieren (ik vind dat niet, ik voel niet anders voor een dier dan voor een mens), wij zijn mensen! Wij zijn met velen en wij lijden als dieren lijden. Wij moeten voor onszelf opkomen”.

En zo is het. Want waarom staan wij toe dat onze realiteit door al dat dierenleed zo lelijk wordt gemaakt dat WIJ ons hoofd moeten afwenden? Omdat we geen keus hebben, omdat we een minderheid zijn? Maar is dat wel wérkelijk zo of lijkt dat alleen maar zo? Misschien is het zo dat er véél meer mensen zijn, maar dar ze zich er alleen niet zoals ‘dierenmensen’ tegen durven uitspreken.

Daarom een oproep aan iedereen die zich het leed van dieren aantrekt en daardoor lijdt. Spreek je uit. Denk niet: ik zeg maar niets want ik behoor tot een minderheid. Show your compassion!

Denk aan de prachtige woorden van Gandhi: “ If you’re right and you know it, speak your mind. Even if you are a minority of one, the truth is still the truth”.

En compassievolle mensen, die durven te gaan staan voor wat juist en waar is, dát is wat onze wereld op dit moment het hardste nodig heeft.

(Column Friesland Post juli 2016)

‘Mijn kat vertoont agressie, wat kan ik hier aan doen?’

5 april 2016

Regelmatig word ik benaderd met de bovenstaande vraag.

Graag leg ik hier uit waarom ik geen antwoord kan geven op deze vraag via de mail of de telefoon, hoe graag ik dit ook zou willen. Deze, op het oog simpele vraag, is veel te gecompliceerd om een pasklaar antwoord op te geven. Er zijn namelijk enorm veel factoren die een rol spelen.

Zowel de socialisatieperiode, huidige leeftijd, het temperament, de leefomgeving, de inrichting van de woning, de aan- of afwezigheid van andere katten, de dagindeling, de omgang met de kat, de duur en de intensiteit, de locatie van en de omstandigheden gedurende een aanval, spelen allemaal een rol.

Iedere kat is een individu met zijn of haar eigen karakter en temperament. En net als bij mensen moet elke uiting van agressie eerst zorgvuldig bestudeerd en geanalyseerd worden voordat er uitspraken gedaan kunnen worden over de behandeling hiervan. Daar komt bij dat ik in de loop der jaren heb gemerkt dat mensen agressie op verschillende manieren ervaren. Wat voor de één een duidelijke aanval is, is voor de ander een uiting van spelgedrag. Bij hele hevige vormen (waarbij er bloed vloeit) is iedereen het er uiteraard over eens dat dit agressie is. Maar bij veel tussenvormen worden regelmatig signalen over het hoofd gezien of onbedoeld foutief geïnterpreteerd.

Agressie uit zich daarnaast in vele vormen. Bij katten onderscheid ik 12 aparte vormen van agressie en meestal is er sprake van een combinatie van deze verschillende soorten. Door korte tips te geven op basis van een mail of telefoongesprek, zonder dat ik de kat gedurende enkele uren in zijn of haar eigen omgeving heb kunnen observeren, zou ik zeer onverantwoord te werk gaan.

Zonder een gedegen onderzoek en persoonlijke observatie van een professionele gedragstherapeut zijn de risico’s op het geven van een foutief advies (en daarmee potentiële verwondingen) mijns inziens veel te groot.

Natuurlijk zou het heel gemakkelijk voor me zijn om een klein bedrag te vragen voor korte adviezen via de mail of telefoon wanneer het om agressie gaat. Maar ik wil niet op die manier geld verdienen omdat ik integer te werk wil blijven gaan. Algemene tips die op korte termijn kunnen werken zijn inmiddels overal op internet te vinden. Maar dat veel adviezen op lange termijn niet werken of zelfs gevaarlijk of schadelijk kunnen zijn wordt er meestal niet bij gezegd.

Persoonlijk vind ik het belangrijk om professioneel te blijven werken en altijd eerst op zoek te gaan naar de oorzaak om vervolgens een blijvende oplossing te kunnen bieden. Dus geen ‘aspirientje tegen de hoofdpijn’ bieden, maar de oorzaak van de hoofdpijn weg halen, dat is mijn insteek en werkwijze.

Hopelijk is door bovenstaande uitleg duidelijk geworden waarom ik geen adviezen via de mail of telefoon geef zonder het dier eerst in de eigen leefomgeving gezien te hebben, wanneer ik een vraag over agressie krijg. Een gedragsconsult is dan echt nodig om zowel de katten als de eigenaren zo goed mogelijk te kunnen helpen en verder te begeleiden om het probleem op te lossen.

Concurreren of samenwerken?

2 april 2016

Deze blog is een vervolg op de vorige. Die eindigde met mijn onvermogen om om te gaan met de overweldigende reacties die ik kreeg nadat ik destijds op tv was geweest

Ik besloot alles stil te leggen en te wachten tot de storm was overgewaaid. Ik raakte ervan overtuigd dat er meer mensen waren die in dit ‘gat in de markt’ zouden gaan springen, wat inderdaad gebeurde. En daar was ik in eerste instantie heel erg blij mee. Want hoe meer mensen zich zouden gaan verdiepen in kattengedrag, hoe meer katten er geholpen zouden kunnen worden. Uiteindelijk hebben we allemaal hetzelfde doel voor ogen; dieren helpen.

In de loop der jaren heb ik ze allemaal zien groeien. Er kwamen opleidingen op het gebied van kattengedrag die steeds beter werden en ik werd niet meer uitgelachen als ik vertelde wat voor werk ik deed naast mijn reguliere baan (want het meeste deed ik gewoon gratis vanuit een idealistisch maar achteraf gezien behoorlijk naïef standpunt).

Inmiddels heb ik mijn draai gevonden en heb ik een kleine praktijk waarvoor ik weinig reclame maak. Het enige wat ik doe zijn wat visitekaartjes en folders achterlaten bij enkele dierenartsenpraktijken in deze regio. Op verzoek begeleid ik mensen die gedragsproblemen ervaren bij hun katten, daarnaast ben ik enkele jaren geleden gestart als ambulante kattenoppas in en rondom mijn woonplaats. Hiermee verdien ik precies genoeg om het noodzakelijke bij te kunnen dragen aan de hypotheek en de dagelijkse boodschappen en meer heb ik niet nodig.

Er is echter 1 ding waar ik me aan begin te storen, en dat is een bepaalde mentaliteit die er onder sommige diergedragstherapeuten begint te ontstaan. Omdat de Nederlandse markt relatief klein is en er mensen zijn die met kattengedragstherapie in hun hoofdinkomen willen voorzien, komt onherroepelijk het aspect ‘geld’ om de hoek kijken. En daar begint de concurrentieslag, met alle gevolgen van dien. Er wordt met haviksogen gekeken naar wat anderen doen en er wordt flink tegen elkaar op gebokst. Mensen zijn bang dat hun ideeën worden gestolen, waardoor men op zijn of haar eigen eiland blijft zitten en probeert het wiel telkens opnieuw uit te vinden. Er worden negatieve uitlatingen gedaan over concurrenten zonder dat men elkaar ooit gesproken heeft. Hierbij gaat het dan inmiddels vaak niet eens meer over de inhoud van het vak, maar over de persoonlijkheden van de mensen die dit vak uitoefenen. Ik zie ons als concullega’s, maar ben er inmiddels achter dat dit een bijzonder naïeve gedachte is gebleken.

Er is groepsvorming ontstaan waarbij het niet meer lijkt te gaan over wie welke kennis in huis heeft, maar over wie wie kent. Exclusieve clubjes en keurmerken worden opgericht waarbij ‘slagers hun eigen vlees keuren’ (een nogal wrange vergelijking in dit verband, maar ik weet even geen betere uitdrukking die de lading dekt) en er wordt steeds meer met modder naar elkaar gegooid. Hier word ik oprecht verdrietig van, omdat het de aandacht verlegt naar status, geld en aanzien, terwijl ik denk dat je zoveel meer kunt bereiken als iedereen de focus zou verleggen naar dat waar het in essentie allemaal mee begonnen is. Het oprechte streven naar minder dierenleed. Als we dat allemaal als uitgangspunt zouden nemen en niet zo bang zouden zijn voor de concurrentie zouden we samen veel meer kunnen bereiken door onze kennis te bundelen en ideeën te delen.

Het allermooist zou het zijn als er een echt onafhankelijk keurmerk zou komen, met daarbij een soort ‘tuchtcollege’ voor diergedragstherapeuten zodat de rotte appels er op die manier uit zouden kunnen worden gefilterd. Alleen is dit in Nederland helaas niet mogelijk zonder belangenverstrengeling, omdat het wereldje van dierprofessionals hier te klein is.

Het laatste nieuws wat me ter ore is gekomen is dat opleidingen onderling elkaar soms fel beconcurreren, en dit gaat niet altijd op een fatsoenlijke manier. Ik kan een praktijkvoorbeeld geven dat dicht bij mezelf ligt.

Ik heb vorig jaar besloten om nascholing te volgen. Mijn theoretische kennis is bijzonder groot, en ik wilde juist graag wat meer praktijkgerichte kennis opdoen die ook goed toepasbaar is in dierenopvangcentra. Voor mijn werk kom ik veel bij particulieren thuis, maar tegelijkertijd kom ik ook in dierenopvangcentra waarbij katten in groepen worden gehuisvest en verzorgd worden door verschillende mensen. Om ook deze dieren zo goed mogelijk te kunnen helpen zul je een heel ander behandelplan op moeten kunnen stellen dan die voor een particuliere eigenaar.  Het moet iets praktisch zijn waar alle medewerkers mee aan de slag kunnen en waarbij rekening gehouden wordt met de mogelijkheden en beperkingen die er op een opvangcentrum zijn.

De nascholing die ik volgde is erg praktijkgericht en er zijn lesdagen die je volledig doorbrengt in een dierencentrum, waarbij je aan de slag gaat met asieldieren. Dit gegeven sprak me enorm aan, omdat ik nogal uitgebreid in mijn verslaglegging kan zijn en dit voor dierenasiels dus lang niet altijd werkbaar is. Het moet daar korter en bondiger en goed werkbaar voor allerlei medewerkers zijn. Daarom koos ik voor een opleiding die dit biedt. Er werd minder diep op de theorie ingegaan dan elders, maar voor mij persoonlijk was juist die praktische, praktijkgerichte aanpak een welkome aanvulling op mijn theoretische kennis.

Wat een domper was het dan ook toen ik onlangs hoorde dat er inmiddels ook al flink wordt afgegeven op deze opleiding. Het zou ‘maar MBO-niveau’ zijn en de lessen zouden gegeven worden door ‘mensen die niet weten waar ze het over hebben’. Let wel: dit werd gezegd door een woordvoerder van een concurrerende opleiding tegen een student die zich aan het oriënteren was tussen de verschillende opleidingen! Toen ik dit hoorde merkte ik dat ik voor het eerst cynisch werd over mijn concullega’s. En daarmee ging er direct een alarmbel af in mijn hoofd, want als ik niet uitkijk ga ik er zelf straks nog in mee en word ik ook zo. En dat wil ik voorkomen.

Het is fijn om sparringpartners te hebben die met een frisse blik kijken en er soms een andere mening op na houden dan jij zelf, daar kun je alleen maar van leren. En er zitten meer voordelen aan samenwerken: als de een tijdelijk uitvalt door bijvoorbeeld ziekte, kan de ander even bijspringen. En soms weet je dat bepaalde eigenschappen en kwaliteiten van een collega beter aansluiten bij een bepaalde cliënt, waardoor je nog meer maatwerk kunt leveren door iemand door te verwijzen. En ja, dat gaat in zo’n geval ten koste van de inkomsten die jij gehad zou kunnen hebben. Maar het gaat er in de kern om dat het dier zo goed mogelijk geholpen wordt, dat hoort mijns inziens altijd het uitgangspunt te zijn.

Waarom en hoe ben ik gedragstherapeut voor katten geworden?

30 maart 2016

Volgend jaar vier ik mijn 15 jarig jubileum als kattengedragstherapeut. Toen ik me ruim 20 jaar geleden ging verdiepen in het gedrag van deze dieren viel me al snel op dat ik naar het buitenland zou moeten uitwijken om meer kennis te vergaren. Destijds waren er in Nederland al veel mensen die zich met hondengedrag bezig hielden, maar voor katten was er op dat gebied nog helemaal niets georganiseerd.

Sterker nog; van katten bestond er een algemeen beeld dat het eigenwijze dieren zijn die hun eigen gang gaan, dat je ze daarom niets kunt leren en dat probleemgedrag zoals onzindelijkheid of krabben aan de meubels ‘er nu eenmaal bij hoort’.

Hier kwam ik achter doordat ik op mezelf was gaan wonen en 2 kleine katjes kreeg die op een boerderij waren geboren. Ik zag mezelf al helemaal zitten als ik thuis kwam uit mijn werk: 2 spinnende diertjes op schoot en na mijn werk lekker knuffelen op de bank, waarna we allemaal gezellig samen zouden gaan slapen in het grote bed.

Ten dele kwam dit uit. Maar ik had niet verwacht dat ik elke dag bij thuiskomst een verse drol op datzelfde bed zou vinden. Of op de bank. Ik begreep er niets van. Ze hadden toch een kattenbak? En ik zag ze daar toch op plassen en poepen? Waarom deden ze dit? Ik besloot mijn dierenarts van destijds te raadplegen. Deze wist het antwoord ook niet, maar waarschuwde me dat dit een probleem was dat niet opgelost zou kunnen worden en dat ik daarom maar beter een boerderij voor deze katjes kon gaan zoeken. Op die manier konden ze in de vrije natuur hun gang gaan. Ik zei dat ik het probleem graag wilde oplossen omdat ik aan ze gehecht was geraakt, en vroeg of er geen ‘kattentrainers’ bestonden. Hij lachte wat meewarig en zei dat die niet bestonden, maar dat ik altijd naar een hondenschool kon gaan om te vragen of zij ook katten konden trainen.

Vol goede moed belde ik een hondenschool op. En nog een. En nog eentje. Niemand kon me helpen, overal kreeg ik een soortgelijk antwoord: katten kun je niks leren. Ik raakte enigszins gefrustreerd maar was vastbesloten deze kleintjes niet op te geven. Dus bleef ik trouw schoonmaken en ging daarnaast bij meerdere dierenartsenpraktijken langs om te vragen of zij me konden helpen.  Toen ik voor het eerst het woord euthanasie hoorde vallen kon ik mijn oren niet geloven. Dit kon toch niet waar zijn? Werden er katten geëuthanaseerd vanwege gedragsproblemen? Helaas bleek dit maar al te vaak de realiteit te zijn.

Ik begon me te realiseren dat er maar 1 persoon was die dit probleem kon oplossen, en dat was ik zelf. Maar hoe moest ik dit aanpakken? Waar haalde ik de noodzakelijke kennis vandaan? Als dierenartsassistente in opleiding en vrijwilligster in een dierenopvangcentrum had ik al wel ervaring met katten opgedaan, maar de kennis die ik opdeed ging voornamelijk over lichamelijk welzijn. Ik wilde juist weten wat er in die koppies omging, meer leren over de psyche van de kat. Gelukkig was daar internet. Ik las over mensen in het buitenland die kattengedrag bestudeerden (Peter Neville, Roger Tabor, Dennis Turner) en realiseerde me dat er dus wel degelijk meer kennis over kattengedrag beschikbaar was, maar dat ik die alleen nog moest zien te vinden. Hoera voor Amzon.com, Ik kon boeken over kattengedrag uit het buitenland bestellen!

Dus ging ik aan de slag. Ik las en las en stelde een behandelplan op voor mijn eigen kittens (ik wist toen nog niet dat het zo heette, ik had gewoon EEN IDEE J. En het werkte. Na enkele weken waren beide katjes netjes zindelijk en gingen ze op de kattenbak. Ik was zo blij! Door deze ervaring had ik geleerd dat een gedragsprobleem bij katten wel degelijk verholpen kon worden.

Intussen was ik in dienst bij een dierenarts die dezelfde passie voor katten deelde als ik. Zij wees me op een bepaald moment op de allereerste cursus die in 2002 in Nederland gegeven werd over kattengedrag. Die bleek ‘Ethologie Kat’ te heten, en werd gegeven door een gedragsbiologe (drs. Doreen Planta) aan het cursuscentrum in Barneveld. Enthousiast ging ik deze volgen. En dat bleek achteraf gezien het begin te zijn van mijn ‘carrière’ als kattengedragstherapeut. Ik ging cliënten van de praktijk adviseren als ze een gedragsprobleem ervoeren bij hun katten en uiteindelijk besloot ik zelfstandig te gaan werken, zodat ik met meer dierenartsenpraktijken kon gaan samenwerken zonder dat er sprake was van belangenverstrengeling.

En toen ging het ineens vreselijk hard. Later in 2002 werd ik uitgenodigd door de AVRO om mee te werken aan een item over kattengedrag. Ik kwam op tv in het programma ‘Alle Dieren tellen Mee’, waarna ik overspoeld werd door telefoontjes en mails vanuit heel Nederland. Ik deed mijn best om iedereen te helpen en alle vragen zo goed mogelijk te beantwoorden, maar merkte al snel dat ik dit in mijn eentje niet aan zou kunnen. Het waren er te veel. En ik was niet voorbereid op alle nieuwe mensen die ineens op mijn pad kwamen en dingen van me wilden. Ik kreeg aanbiedingen om op commerciële basis samen te gaan werken maar in plaats van te gaan juichen schrok ik daar alleen maar enorm van. Ik ben niet goed in PR en werk het liefst een beetje op de achtergrond. Maar ineens stond ik in de spotlights en wilden mensen van alles van me. Het ging niet meer over de liefde voor katten maar om naamsbekendheid, geld verdienen en de markt veroveren. En iedereen wilde hier een graantje van meepikken.

En toen ben ik dicht geklapt.

Het onderwerp van de volgende blog wordt dan ook: ‘Concurrenten of concullega’s?’

Afscheid nemen en een nieuw begin

Afgelopen donderdag zijn onze vorige pleegkittens naar hun nieuwe huis gegaan. Hierdoor hadden we weer ruimte om eventuele volgende pleegkittens op te vangen. Dat die er op vrijdag al zouden zijn hadden we zelf ook niet direct verwacht, maar we willen alles doen wat we kunnen om dieren in nood te helpen. We zijn ons er van bewust dat we de hele wereld niet kunnen redden, maar we kunnen wel helpen binnen onze eigen mogelijkheden en grenzen.

Elk jaar weer worden er vanaf het voorjaar kittens gevonden en stromen de asiels vol met kleintjes naarmate de zomer vordert. Nog steeds worden dieren niet (op tijd) gecastreerd en gesteriliseerd waardoor ze in de lente op liefdespad gaan. Dit klinkt romantischer dan het is, want de kleintjes worden vaak buiten geboren op afgelegen plekken. Bijvoorbeeld op industrieterreinen en campings, en soms helaas vlakbij gevaarlijke wegen. Ze overleven de eerste weken dan ook lang niet allemaal.

Gelukkig zijn er elk jaar weer vrijwilligers die al hun vrije tijd besteden aan het vangen van de kleintjes, zo mogelijk samen met hun moeder, waarna ze zoveel mogelijk worden ondergebracht bij dierenopvangcentra. Als de kittens echter niet snel in een huiselijke omgeving met mensen opgroeien hebben ze later geen schijn van kans meer om geplaatst te worden. Dat komt omdat de socialisatieperiode bij katten maar heel kort is. Daarom zijn er elk jaar weer pleeggezinnen nodig die de kittens socialiseren, zodat ze een kans maken op een goed leven.

Dat is dus wat we in essentie proberen te doen; hen een zo goed mogelijke start van hun leven geven om hun overlevingskansen voor later zo groot mogelijk te maken. Omdat de eerste 4 levensmaanden bepalend zijn voor hun latere gedrag ten opzichte van mensen.